Een pdf-bestand van de totale scriptie kunt u gratis opvragen via info@evawijers.nl

Alsof - 5 exemplaren
De Prinses zonder Sprookje

In een land hier ver, ver vandaan leefde eens een meisje dat Antigone heette. Antigone had een heel leuke vader en moeder. Nu was die vader toevallig koning, een rechtvaardige, geduldige, vriendelijke koning. Zijn onderdanen hadden hem de troetelnaam 'Vadertje Koning' gegeven. Onder zijn leiding zinderde het land van geluk en voorspoed. Eten was er in overvloed, iedereen was gelukkig en tevreden. Het hele jaar door bloeiden er de bloemen. In de zomer gonsde het land van de vriendelijke bijen en 's winters piepten ontelbare kleurige bloempjes boven de smetteloos witte sneeuw uit. De koningin zorgde daarvoor, zij was namelijk een goede fee, Aresa genaamd. Van over de hele wereld reisden mensen naar het land, omdat ze anders niet konden geloven dat een land zo perfect kon zijn........
Hoe spreekt iemand die tracht naar iets dat buiten zijn bereik ligt, omdat het al vergaan is, of omdat het nooit zal gebeuren? Hoe spreekt zo iemand over dat tekort, over dat eindeloos achter zichzelf aanlopen, over dat gevoel een buitenstaander te zijn, over die indruk dat geen enkel gevoel of geen enkele gedachte ooit uitgedrukt kan worden, dat het niet mogelijk is echt met iemand van gevoelens te wisselen of gedachten te delen om zich zo 'werkelijk' te maken? Het zenuwachtige gefriemel met de vingers van de solitaire dromer is langzaam overgegaan is in een hysterisch frutselen met mosselschelpen, woorden en prentjes. Uiteindelijk zijn die vingers gewoon beginnen te giechelen, temidden al dat lispelen en knisperen van die futiele papiertjes, altijd stiller en stiller, tot in het oog van de schaterlach.
Hans Theys over Marcel Broodthaers
[...]

Twijfelend staat ze op de steile oever.
Niet zeker of het ijs sterk genoeg zal zijn haar gewicht te dragen.
De ijzers van haar schaatsen drukken zichzelf steeds dieper de aarde in.
Dwars door het bevroren gras.
Als ze lang genoeg blijft staan beslist de kou voor haar.
Vriest ze vast aan de aarde.
Ze blaast in haar handen, wiebelt met haar tenen in de schaatsen.
Kijk nog eens om. Eén raam verlicht. Het huis, lokkend.
Het ijs is doorzichtig, het water zwart. Ze kijkt om. Weer terug. Weer om.
Ze krijg kramp in een teen. Een been. Mist rond haar been. Ze kijkt om.
Weer terug, weer om.

[...]

Fanny: Gewoon kwaad. Ik ben echt kwaad.
Olaf (tegen publiek): Misschien een nieuwe poging. Misschien… Als het al is zowieso na de zomer. (kijkt naar Fanny) Maar ook of Fanny het wil ja of nee.
Fanny (tegen Olaf): Ik weet het niet, van die overstimulatie ben ik gewoon heel erg geschrokken.
Olaf (tegen Fanny): Ok, ja maar dan kunnen ze wat doen om wat minder hormonen te geven van te voren.
Fanny (tegen Olaf): Ja, oke, maar dan is het nog geen garantie dat… (zucht)
Plus heel die IVF, heel die hormonen weer in je lijf, weer...

[...]

Voorzichtig leg mijn oor tegen het koude steen. Ik hoor het heel duidelijk.
De muur zucht. De muur is moe.
Ik ook, ik zucht terug naar de muur. Het baksteen kreunt onder de druk van mijn wang. Ik leg mijn lippen op een kiertje en sluit mijn ogen. Laat de vochtige lucht van de muur bezit van me nemen. Mijn handen duw ik in de muur. Steen voelt als water. De mortel ruist en vult mijn oren. Ik ga op in het zuchten van de zee. Laat mezelf zinken. Heel voorzichtig open ik klein spleetje van mijn rechteroog. Op mijn neus zit een spinnetje. Hij kijkt me aan met alle acht zijn oogjes. Glimlacht dan beleefd. Ik glimlach terug. We ademen water samen.
Alles komt goed.

[...]

Dan kruipt ze terug en legt haar koud geworden hand op zijn dij. Hij schrikt wakker en slaat de hand van zich af. Moeizaam kijkt hij over zijn schouder ‘Ben je hier nou nog steeds?’
‘Wat is kunst, Marcel?’ Hij laat zijn hoofd terug op het kussen vallen. Zij wurmt zich terug in haar oude positie. Een klein kusje in zijn nek. ‘Nou?’
‘Kunst...’ zegt Marcel twijfelend ‘Waarom vraag je dat?’
‘Je bent toch kunstenaar?’ Haar adem kriebelt in zijn nek. Ze heeft hem herkent.
‘Je bent mijn lievelingskunstenaar, Marcel.’ zegt ze. ‘Met je mossels.’
‘Kunst,’ zegt Marcel ‘kunst is dat jij hier ligt met mij.’
Hij kan haar niet zien maar voelt dat ze glimlacht.

[...]
Ze heeft er lang over nagedacht. Natuurlijk niets tegen haar man gezegd.
Wat kon ze verwachten? Dat hij haar zou omhelzen, kussen, geluk wensen?
Ze is al lang geleden gestopt van hem te houden, toen hij een Nike-tekentje op zijn kuit had laten tatoeeren. En dan noemen ze haar gek!
Ze heeft hem niet langer nodig en Fred zit veilig in haar tas. Voorzichitig opent ze het ritsje en kijkt door een klein spleetje naar hem. Hij merkt het niet.
Snel kijkt ze of de mevrouw naast haar niets gezien heeft, maar die leest gewoon in haar krantje. Haar lippen zijn rood gestift en haar parfum heeft een overdadige bloemenkracht. Mevrouw Vleugel zucht en probeert niet teveel in haar richting te ademen.
Ze voelt een gezonde spanning tintelen in haar buik. Wat haar betreft mag het nu wel echt beginnen. Ze zit al drie kwartier in de trein en moet zeker nog een uur. Een tikje zenuwachtig wordt ze ervan. Steels werpt ze een blik op de jongen tegenover haar.
Hij ziet haar blik niet. Hij staart naar buiten en kauwt verveeld op zijn kauwgom. Als die mevrouw weggaat, denkt mevrouw Vleugel, laat ik hem Fred zien. Ja. Lieve jongen.
‘Hoe heet je?’ Haar stem klinkt onverwacht hard in de stille coupé.
De mevrouw doet alsof ze niets gehoord heeft, maar de jongen kijkt haar verbaast aan. Dan herstelt hij zich, draait snel zijn hoofd terug naar het raam. Mevrouw Vleugel krijgt geen antwoord. Ze schaamt zich een beetje en frunnikt aan Fred’s tas. Ze doet ook maar of ze niks gezegd heeft. De stilte lijkt echter zwaarder dan daarvoor. Het geluid van de malende wielen op de rails indringender. Een opzwepend ritme, ze krijgt het er warm van.
Heel voorzichtig glijd ze met één hand haar tas in. Even controleren, het ticket, het paspoort, het treinkaarje, het bakje goed dicht.
Ze aait met haar hand over het deksel. Zo is het net of ze Freds gladde huid voelt, dwars door het water en het glas heen. Ze praat tegen hem, stelt hem gerust. Vertelt hem over de plek waar ze heen gaan. Niet hardop natuurlijk.
Fred is rustig, hij denkt dat het nacht is.
Wanneer de trein vaart verminderd, hoopt mevrouw Vleugel vurig dat het mantelpakje uitstapt.

Hij draait zijn auto soepel achteruit de parkeerplaats op. Eén hand aan het stuur, met de ander draait hij de sleutel om. Contact verbroken. Stilte.
Hij is ruim op tijd. Vermoeid leunt hij voorover op zijn stuur. Verdriet en woede wisselen elkaar in hoog tempo af. Hij krijgt er hoofdpijn van, steken in zijn nek.
Zwaar adement komt hij zijn auto uit. Vak 21B. Groen.
Dit kan niet langer zo doorgaan, vindt hij. Hij moet de waarheid onder ogen zien. Het gaat gewoon niet zo, hij kan niet telkens op komen draven. Soms moet je gewoon voor jezelf kiezen, hoe hard dat ook is. Bovendien denkt hij niet dat zijn baas nog een keer zo ruimhartig zal zijn. Zijn vinger drukt op het vettige knopje van de lift. De lift is leeg en stinkt naar pis. Omhoog.

Ze is blijven zitten. Misschien moet ze het er gewoon op wagen en Fred ook aan die mevrouw laten zien. Ze voelt zweetdruppeltjes opwellen bij die gedachte. Fred is veel te bijzonder om zomaar aan Jan en alleman te tonen. Nee, die mevrouw moest eerst weg.
‘Sorry’, zegt mevrouw Vleugel, ‘maar u ruikt niet zo lekker.’ Nu kan het mantelpakje niet doen alsof ze niets gehoord heeft en ook die jongen luistert geïnteresseert.
‘Pardon?!’ klinkt het verontwaardigd. ‘Ik zei dat u niet zo lekker ruikt, te veel bloemen, vindt u het goed als ik even een raampje open zet?’
‘Nou ja, de brutaliteit!’ nijdig staat het mantelpakje op en haalt haar koffertje met een rukje uit het rek. ‘Ik laat me dat soort dingen echt niet zomaar zeggen, wat denkt u wel!’ zegt ze en met vinnige pasjes loopt ze de coupé uit. Haar hakken tikken in het gangpad.
Mevrouw Vleugel kijkt haar tevreden na en grijnst dan naar de jongen.
Hij lijkt verbijsterd door het voorval en zijn ogen verraden zelfs iets van angst. Het flesje water dat hij op het kleine tafeltje had gezet stopt hij terug in zijn rugzak, samen met zijn sjaal. Even kijkt hij op zijn mobiele telefoon en begint dan zenuwachtig aan zijn rits te friemelen.
Mevrouw Vleugel blijft naar hem glimlachen, ook al hij ontwijkt haar blik nauwkeurig. Het geluid van de stampende trein dringt niet meer tot haar door.
‘Mag ik je iets laten zien?’ vraagt ze zacht. Ze verwacht geen antoord maar zet haar tasje op het lege tafeltje. Voorzichtig trekt ze aan het ritsje dat knarsend opengaat. De jongen probeert niet te kijken en haalt zijn mobieltje weer uit zijn zak. Wanneer ze echter de zijkanten van de tas omlaag schuift, kan hij zijn nieuwsgierigheid niet bedwingen en kijkt. Mevrouw Vleugel grijnst tevreden, ze kan deze jongen alles over Fred vertellen.

Hij besluit nog even een esspresso te pakken in lunchbar.
Hangend aan een statafeltje trekt hij met één hand zijn agenda tevoorschijn en checkt de tijd op de grote aankomstklok. Nog bijna 3 kwartier, genoeg tijd om Phil nog te bellen over de onenigheid bij Sales. Hij haalt zijn laptop te voorschijn en zet hem op het wankele tafeltje. 33 nieuwe mails sinds hij 20 minuten geleden wegreed van kantoor, hij zucht. Zoekt in zijn tas naar de headset en belt naar het hoofdkantoor terwijl hij een mailtje over de nieuwe advertising weggooit.
Hij sluit zich af voor de drukte, voor de mensen met koffers, rugzakken en spannende verhalen.

‘Nu gaat is hij op zijn grootst en gaat het transformeren beginnen.’
‘Hoe groot is hij nu dan?’ vraag hij.
’22,8’ zegt ze trots, ‘het lijfje alleen al is 7,6 centimeter. En dan straks gaat hij dus krimpen, wordt hij als maar kleiner. Kijk, daar rechts zie je het begin van een pootje.’
‘Oja,’ zegt de jongen een beetje schaapachtig ‘appart zeg.’
Mevrouw Vleugel knikt en glimt trots. Tevreden kijkt ze van de jongen naar Fred en weer terug. ‘Nu stop ik hem weer weg hoor, anders gaat de glans eraf’, grapt ze. De tas komt weer strak om Freds bakje te zitten. Het ritsje gaat stroef en ze moet er hard aan trekken.
‘Zal ik je nog eens iets vertellen?’ Haar stem trilt van de spanning, dit heeft ze nog nooit aan iemand vertelt. Even houdt ze haar adem in.
‘Fred heeft mij verteld over Venezuela.’ vertrouwt ze hem dan fluisterent toe.
De jongen kijkt haar ongeovig aan. ‘Hoe bedoelt u?’
‘Nou, als ik hem ’s avonds weltrusten zeg, vertelt hij me vaak over het kreekje in Venezuela waar hij leefde met zijn broertjes en zijn zusjes. Hoe ze heerlijk met zijn allen in het warme water lagen.’ Ze voet even aan haar neus en kjkt langs heen de jongen naar buiten. Er valt een stilte.
‘Hij mist het daar.’ zegt ze zacht, terwijl ze met haar hand over de tas wrijft. Haar ogen prikken in de stilte. De jongen knikt vaag.
‘Zijn we er bijna?’ infomeert ze plots zakelijk. Maar hij hoeft niet te antwoorden. Vanuit de luidspreker kondigt een krakerige stem station Schiphol aan.

Hij heeft zich niet kunnen concentreren op het gesprek en daarom maar gedaan alsof de verbinding te slecht was. Het is tijd om actie te ondernemen. Zijn spullen bergt hij snel en geroutineerd op.
Met zijn rug naar de gates informeert bij een mevrouw van de NS waar de trein uit Meppel aankomt. Spoor 4A. Hij bedankt haar vriendelijk en besluit te wachten bovenaan de roltrap. Vormt in zijn eentje een fuik. Ongeduldig trommelt hij op de ijzeren paaltjes die moeten verhinderen dat de karretjes mee de trein in gaan. De grote hal, de mensen, de karretjes, de omroepstem, het is hem te veel. Hopelijk is ze er snel. Hij voelt zich bekeken en misplaatst nu hij zelf nergens naar op weg is en als een lijdzame hond staat te wachten.


De jongen is blijven zitten, dus ze voelt zich een beetje alleen wanneer ze uit moet stappen. Mensen staan te duwen om naar buiten te gaan en te dringen om erin te kunnen. Mevrouw Vleugel staat ertussen in, beschermt de bak van Fred zo goed als het gaat met haar arm. Ze krijgt een pijnlijke por in haar zij.
Het mantelpakje baant ruw haar weg door de mensenmassa. Mevrouw Vleugel ontvlucht de stroom en loopt haastig naar een bankje van het ondergrondse station. Ze zet Fred voorzichtig op het koude ijzer, gaat er naast zitten en houd hem stevig vast. Pas wanneer alle mensen naar boven zijn en de trein met veel kabaal is vertrokken, komt ze weer in beweging. Hand in de tas, ticket, deksel dicht, paspoort, treinkaartje mag weg. Ze staat op, pakt Fred’s tas goed vast en gooit het kaartje in de prullenbak. Diep ademhalend loopt ze met vastberaden stappen naar de roltrap. Alles is in orde.

Hij snapt het niet. De stroom mensen is opgedroogd en zover hij heeft kunnen zien zat ze er niet tussen. Zou ze zich bedacht hebben? Helemaal niet gegaan zijn of zijn blijven zitten? Was er nog een andere uitgang van het spoor?
Hij kijkt om zich heen maar ziet haar niet. Even voor de zekerheid controleren. Hij zet zijn koffertje zachtjes op de grond en vist een opgevouwen a4tje uit zijn binnenzak. Daarop staat in keurig handschrift haar reisschema, compleet met alle stations en het vluchtnummer. Hij heeft het gekopieerd uit haar dagboek. Sinds de vorige keer houdt hij haar zo een beetje in de gaten. Hij is er niet trots op, maar kon zo wel nog op tijd de vlucht kon hij annuleren. Het klopte ze moest in deze trein zitten. Zou ze iets gemerkt hebben?

Mevrouw Vleugel staat gespannen op de roltrap terwijl ze haast onhoorbaar lieve woordjes tegen Fred babbelt. Haar ogen richten zich op het kiertje dat ze heeft opengelaten. Het TL licht weerkaatst in het water. Fred schiet angstig heen en weer. Ze merkt het niet. De aankomende reis vult haar hele wereld. Haar hart bonkt misselijkmakend in haar keel. Rustig maar Fred, rustig maar.

Hij overlegt met zichzelf of hij zal blijven staan of weggaan. Net op het moment dat hij zich omdraait ziet hij haar. Langzaam glijdt ze omhoog, op hem af.
Hij haalt diep adem. Zijn spieren spannen zich onwillekeurig.

Ze is zo in gedachten dat ze haast struikelt over het afstapje bij de roltrap. Ze glimlacht om zichzelf. Ze voelt zich vrij. Zelfstandig. Hem ziet ze niet, haar blik staat op oneindig. Haar tas knalt tegen een van de ijzeren paaltjes aan. Ze merkt het niet, ze is gelukkig.
‘Evelien!’
Met een schok blijft ze staan. Heel langzaam draait ze zich om. Fred schommelt heen en weer. Ze is zo verbaasd hem hier te zien dat ze niet weet wat ze moet zeggen. Oogcontact. Ze kan maar één ding bedenken.
‘Kom je me uitzwaaien?’ vraagt ze hoopvol. Hij kijkt naar haar maar zegt niets. Ze ziet hoe zijn lip trilt en hoe hij erop bijt om het te verbergen. ‘Kom je?’ vraag hij. Ze loopt op hem af. Hij stoot per ongeluk zijn koffertje om.
‘Geef je tas maar,’ zegt hij zacht, ‘dan breng ik je thuis.’ Hij trekt haar tegen zich aan. Verbergt zijn gezicht in haar hals. ‘Stil maar’, zegt ze, ‘stil maar’.
Haar hand klemmen zich strakker rond Fred’s tas.
Hij pakt haar schouders beet en kijkt naar haar. Ze is nog altijd mooi. Rode krullen tot over de schouder. Ze glimlacht lief tegen hem en doet een stap achteruit. Ze moet nu toch echt gaan, straks mist ze haar vlucht.
‘Wat zit er in die tas, schat?’ vraagt hij, bang voor het antwoord.
Ze doet nog een paar stappen achteruit.
‘Kom op, Evelien, wat zit er in die tas?’ vraagt hij dwingend.
Ze kijkt hem niet langer aan maar frutseld met de handvaten. Dan draait ze zich om en wil gaan rennen maar hij grijpt haar tas die gevaarlijk op en neer zwiert. ‘Blijf hier,’ zegt hij boos, ‘kom op, dan gaan we naar huis’. Hij trekt aan de tas, de rits scheurt open. ‘Nee!’ gilt Evelien. ‘Voorzichtig!’
‘Ja, blijf dan ook gewoon hier!’ schreeuwt hij nu. Een nieuwe lading treinreizigers passeert hen met nieuwsgierige blikken.
‘Laat los!’ ze trekt hard uit alle macht. Gemeen laat hij plots het handvat los. Het gewicht in Eveliens hand komt onverwacht.
De tas zwiept uit haar handen naar achter, hard tegen een van de ijzeren paaltjes. Ze ziet het gebeuren. Kan niets doen. Ze wist niet dat het echte leven zich ook in slow-motion kon afspelen.
De stevige vierkante tas verandert voor haar ogen in een vormeloos nat hoopje met scherpe stukken glas. Een paar voorbijgangers geven een gilletje en een meisje bukt zich bezorgt over de tas. Eveelien duwt haar weg en valt op haar knieën ‘Fred!’
Hij ziet zijn vrouw zit op haar knieeen in een plas van glas. Ze huilt. Voor haar op de grond ligt een goudvis, zwak spartelend.
Hij trekt haar overeind, haar knieen bloeden van het glas. Ontroostbaar hangt ze om zijn nek. ‘En we zouden naar Venezuela’ huilt ze. Hij trekt haar tegen zich aan. Bloed op zijn krijtstreep. Vaag dringt het opgefokte melodietje van zijn telefoon tot hem door. Hij staart naar zijn verlaten koffertje.
Een grote man van de schoonmaakdienst komt aanlopen en informeert of alles goed gaat. Hij knikt vaag en drukt haar schokkende schouders tegen zich aan.
‘Wilt u hier nog iets mee, meneer?’
Hij kijkt omlaag en ziet het visje liggen in de glanzende blauwe handschoen.
Het is de vis uit zijn werkkamer. Hij herkent hem aan het kankergezwelletje op zijn rechter kiew. ‘Doet u maar weg.’
Twijfelend staat ze op de stijle oever. Niet zeker of het ijs sterk genoeg zal zijn haar gewicht te dragen.
De ijzers van haar schaatsen drukken zichzelf steeds dieper de aarde in. Dwars door het bevroren gras. Als ze lang genoeg blijft staan beslist de kou voor haar. Vriest ze vast aan de aarde.
Ze blaast in haar handen, wiebelt met haar tenen in de schaatsen.
Kijk nog eens om. Eén raam verlicht. Het huis, lokkend.
Het ijs is doorzichtig, het water zwart. Ze kijkt om. Weer terug. Weer om.
Ze krijg kramp in een teen. Een been. Mist rond haar been. Ze kijkt om.
Weer terug, weer om. Het ijs is gesmolten, het licht is gedoofd. Ze verkrampt.
Met snelle stappen loopt ze over de bladeren. Gejaagde adem, ze voelt zich niet goed. Het is ook eigenlijk te koud. Kale takken schuren langs haar armen, blaadjes prikken in haar voetzolen.
Zuchtend blijft ze staan. Leunend tegen een boom pulkt ze aan de splinter in haar voet. Ze sist tussen haar tanden van de pijn. Vervloekt god. Knipperend met haar ogen, in een poging de tranen te verdrijven.
Waarom deed ze het?
Ze had altijd gehouden van de slangen die in de grot sliepen, ze had ze bewonderd om hun slimheid.
Nu voelt ze zich bekeken. Voorzichtig probeert ze het zwarte puntje dat uit de eeltlaag steekt te pakken te krijgen. Het lukt niet en begint te bloeden.
Tussen de struiken naast haar klinkt een zacht geritsel. Ze spiedt de grond af. Stilte. Alleen beweging in haar buik.
Ze rilt en besluit verder te lopen. Ze voelt zich kwetsbaar, het maakt haar benauwd. Zo goed als het gaat begint ze te rennen.
Ze moet hem zien te vinden voor zonsondergang. Voor haar voeten schiet een slang de struiken in, sissend van verontwaardiging dat ze haast op hem is getrapt. Het klinkt haar als een vernederende lach.

Wanneer ze bij hun woonplek is aangekomen ziet ze hem al zitten, op zijn hurken bij het water. Ze blijft staan om naar hem te kijken. Hij waadt met zijn handen door het kroos. Neuriet zacht een liedje voor de jonge eendjes die in een kringetje rond zijn handen dobberen. Ook zij wordt gehypnotiseerd door zijn stem. Ze kijkt naar de eendjes, het riet, de zon die rode sporen maakt in de lucht. De meeste dieren slapen al. Haar handen glijden over haar bolle buik. Ze ziet een rode vlek die fel afsteekt tegen het gras. Met een schok beseft ze dat het haar eigen bloed is. Gelijk is het gevoel van paniek terug. Haar ademhaling jachtig, bonzend hart. Ze springt op hem af.

Geschrokken door het lawaai fladderen de eenden op en verliest hij bijna zijn evenwicht.
‘Vrouw.’ zegt hij en kijkt haar vragend aan. Waar moet ze beginnen? Ze hijgt. Alle kleur is uit haar wangen weggetrokken en ze voelt zich misselijk. Tranen in haar ogen. Wat moet ze doen?
Ze duikt weg om over te geven tussen het riet in het water. Tot haar afgrijzen ziet ze dat het water rood kleurt. Spuugt ze nu ook al bloed? Ze kijkt opzij en ziet hoe hij het rode water in een lotusblad schept om te drinken. ‘Nee!’ roept ze met afschuw in haar stem. ‘Geef het aan mij!”
Verbaast laat hij zich het blad uit handen nemen. Water klotst over de randen. Water. Gewoon water.
‘Waar was je?’
Wat moet ze antwoorden?
‘Ik heb nieuwe vruchten gevonden’ zegt ze. ‘Ik heb ervan gegeten en er een meegebracht voor jou.’
Hij kijkt ongelovig, ‘Ik dacht dat we alle vruchten geproefd hadden?’
‘Geef ze maar een naam, geef ze een naam en proef ze!’ negeert ze hem.
Nieuwsgierig glijden zijn vingers over de gladde schil. Hij houdt hem omhoog en laat hem glanzen in het laatste zonlicht. ‘Appel’ zegt hij dan. ‘Ik noem hem appel.’
‘Appel,' proeft ze, ‘appel... Mooi. Dat klinkt zoals het smaakt, proef maar.’
‘Nee, ik hoef niet te proeven.’ Trouwe hondenogen. Hij glimlacht maar lijkt zijn interesse voor de nieuwe vrucht al verloren te hebben. Zacht begint hij weer te neuriën. Een melodie gestolen van de nachtegaal, blik op oneindig.
‘Kom, doe niet zo flauw. Proef! Het is het lekkerste fruit van allemaal, het is...' hoe moet ze vertellen wat haar overkomen? 'Het is... Het... Appel doet iets met je...’

Ze had net zo goed niets kunnen zeggen. ‘Adam!’ zegt ze geïrriteerd.
Nu heeft ze zijn aandacht. Hij kijkt naar haar maar zegt nog altijd niets. Neemt de appel niet die zij hem aanbiedt. Hij kijkt alleen.
Ze voelt zich plots naakt onder zijn blik. Beschaamt gaat ze op haar knieën zitten en vouwt een arm voor haar borsten. Ontwijkt zijn ogen. Starend naar de appel in haar hand trilt haar stem van de spanning, ‘Liefste, alsjeblieft, eet. Eet en word bewust!’
Ze hoort zijn ademhaling. Gelijkmatig. Rustig. Hij beweegt niet. Maakt geen geluid. Wanhoop drukt misselijkmakend op haar borstkas.
De appel in haar uitgestrekte hand lijkt steeds zwaarder te worden. Vragen razen door haar hoofd. Waarom doe hij nou zo moeilijk, wil hij niet eten? Wat zal er gebeuren? Hoeveel tijd heeft ze nog? Wat doet ze hier? Wat moet ze met hem? Moet ze bang zijn? Voor wie? God zeker?! Ha, hij met zijn verboden en bedreigingen! Ze leeft toch zeker nog?!
Wanneer ze weer op kijkt is de schemering zwaarder geworden. Hij zit nog steeds onbewogen en staart naar haar.
‘Adam. Eet!’ commandeert ze. Maar in plaats te gehoorzamen glimlacht hij en strekt zijn hand uit naar haar buik. Steken in haar buik. Instinctief deinst ze achteruit, misselijk van zichzelf. Door een waas van tranen ziet ze hem verbaast naar haar kijken. Waarom blijft hij daar zo stom staan? Waarom schaamt hij zich niet?! Ziet hij dan niet dat ze gevangen zitten in dit stomme idyllische wereldje? Het laatste licht trekt zich terug achter de heuvels. Ze weet dat ze te laat is.
Tegelijk met de duisternis bevangt haar de gekte. Vaag is ze zich bewust van haar bloed dat traag en warm langs haar dijbenen kruipt. Ze krijst en kwijlt, slaat om zich heen. Dan voelt ze niets meer, weet niets meer. Haar lichaam scheurt open.

Wanneer de gedachten terugkeren merkt ze dat ze nog op dezelfde plek ligt. Het gras om haar heen lijkt verschroeit, toch is het ijzig koud. Haar ogen zoeken hem, maar als ze haar hoofd optilt voelt ze een onbekende pijn. Rond haar de zure lucht van braaksel, tranen prikken in de krassen op haar wang. Het is volkomen donker nu. Ze knijpt haar ogen dicht.
Uren later wordt ze wakker van de kou. Haar vingers zijn blauw, haar nagels haast zwart. Moeizaam komt ze overeind. Iemand heeft een kleed voor haar neergelegd. Adam? Ze slaat het kleed om zich heen, terwijl ze met een rilling beseft dat het een leeuwenvel is. Vanuit haar ooghoek ziet ze iets bewegen.
In een mengsel van bloed, modder en vocht ligt een klein naakt mensje. Zijn huid is haast doorzichtig blauw. Instinctief drukt ze het tegen haar borst om het te verwarmen. Het kindje zoekt haar borst en drinkt gulzig, vol leven. Een gevoel van euforie maakt zich van haar meester. Ze moet Adam zoeken, hem dit wonder tonen dat zij hebben verwekt! Dit schepsel is volmaakt!

Ze kijkt om zich heen en ziet Adam het bos uitlopen omgeven door warm zonlicht. Verrast en blij loopt ze hem tegemoet en roept hem.
Hij hoort het niet. Ze schreeuwt naar hem, rent op hem af, hun kind in haar armen. Hij loopt de rivier in om zich te wassen.
Ze blijft op de oever staan. Ze ziet duidelijk de eenden en de vissen in het heldere water. Het riet dat zachtjes deint op de avondbries. Alleen hem kan ze niet duidelijk zien. Ze kan haar blik niet op hem scherpstellen. Mistig.
Ze praat de hele avond tegen hem, maar hij luistert niet. Dagen, maanden, jaren verstrijken. Elke dag verzint ze nieuwe manieren hem te bereiken. Smeekt zelfs de god waar ze niet in gelooft hem door de mist naar zich toe te trekken.

Ze faalt keer op keer terwijl hij haar niet lijkt te missen. Misschien is hij zelfs vergeten dat ze ooit zij aan zij liepen. Volmaakt samen.
Wanneer het kind 5 jaar is, doet het dapper zijn eerste stappen in de mist, naar zijn vader.
Adam schrikt op. Kijkt naar het kind. Ziet het kind. Tranen schieten in zijn ogen van blijdschap en als vanzelfsprekend tilt hij zijn zoon op en trekt hem tegen zich aan. Eva weet niet wat ze moet geloven. Waarom kan hij wel...? Trillend ziet ze hoe haar man en haar zoon samen zijn. Hoe haar man vertelt van de vogels en het gras, van de bomen en het water. Neuriet voor de eendjes en zijn kind. Dan loopt de zoon met een stralende glimlach terug richting zijn moeder.
Vol vertrouwen de mist in. Zijn vader verdwijnt achter hem, dadelijk zal zijn moeder tevoorschijn komen. Maar hij ziet haar niet. Hij maait met zijn armpjes door de mist die steeds dikker lijkt te zijn.
Geen vader.
Geen moeder.
Enkel mist.
‘I am happy about this perplexity. I used to suppress it for a long time because it is associated with uneasiness, which is a totally wrong approach – one should rather try tot disengage one from the other and come to appreciate perplexity for what it is. Doubt and its semantic cousin, perplexity, which are both equally important to me, are unsightly states of mind we’d rather keep under lock and key because we associate them with uneasiness, with a failure of values. But wouldn’t it be more accurate to claim the opposite, that certainty in the sense of brazen, untenable affirmation is much more pathetic? It is simple it’s association with notions of well-being that gives affirmation its current status. What needs to be done is to sever the association between affirmation and well-being.’

Carsten Höller in Parkett 77, 2006

Christina Lucas, La Anarquista, 2004
Hij wilde weten wie ze was en ziet nu in dat ze is als iedereen. Zelfs in haar illusie dat zij en haar kinderen uniek zijn, doet ze niet onder voor willekeurig welk ander. Vol trots toont ze haar kroost, dat precies hetzelfde is als dat van de buurvrouw, de bovenbuurvrouw, de onderbuurvrouw, de overbuurvrouw, de schuintegenoverbuurvrouw. Zonder greintje ironie durft ze te beweren dat alledrie haar jongens de beste leerlingen waren van de hele school. Dat al snel duidelijk was dat zij het nog heel ver zouden gaan schoppen. En dat de oudste al beter kon rekenen dan zij. Dat ze hem thuis ‘professor’ noemden.
Uit: Mister Motley (nummer 9), Oscar Kocken
Ergens diep in mij
zit iemand die Ikzelf heet
maar dat is iemand
waar ik zelf niks van weet.

Uit: Polleke, Guus Kuijer
'Ik hoop dat je in iedere representatie weer een nieuw origineel kan zien. Of dat kan, heeft meer met overtuigingskracht te maken dan met authenticiteit.'
Barbara Visser in Metropolis M
Misschien vond het schandelijkste experiment plaats in 1998, toen Coca-Cola een prijsvraag uitschreef en een aantal scholen vroeg een strategie te verzinnen om waardebonnen voor Coca-Cola onder de leerlingen te verspreiden. De school die de beste reclamestrategie bedacht, zou vijfhonderd dollar winnen.
Greenbriar High School in Evens te Georgia, nam de prijsvraag buitengewoon serieus en riep eind maart een officiële Coke-dag uit, waarop alle leerlingen in Coca-Cola T-shirts op school verschenen, voor een foto poseerden in een formatie die de letters C-o-k-e spelde, lessen bijwoonden die door managers van Coca-Cola werden gegeven en alles leerden over het donkere, sprankelende drankje wat er maar te leren viel. Het was een stukje van de merkenhemel, totdat de directrice van de school er lucht van kreeg dat ene Mike Cameron, een oudere leerling van negentien, op school was gekomen met een T-shirt met het logo van Pepsi als daad van weerzinwekkende opstandigheid. Voor dat vergrijp werd hij onmiddellijk geschorst. ‘Ik weet dat het akelig klinkt: “Leerling geschorst vanwege het dragen van een Pepsi-shirt op Coke-dag.”’ Zei de directrice Gloria Hamilton. ‘Het zou best aanvaardbaar zijn geweest (…) als het om een interne aangelegenheid ging, maar de regionale directeur van Coke was aanwezig en er waren mensen helemaal uit Atlanta gekomen om voor ons als gastdocenten op te treden. Deze leerlingen wisten dat we gasten hadden.’
Uit: No Logo, Naomi Klein
Nike, de koning van de supermerken, lijkt wel een opgeblazen Pac-Man die gedreven blijft consumeren, niet uit kwade wil, maar omdat zijn kaken reflexmatig blijven kauwen.
Het bedrijf is gewoon vraatzuchtig van aard. Het is waarschijnlijk niet toevallig dat de merkstrategie van Nike een symbool heeft dat eruitziet als een controlevinkje.
Nike geeft de ruimte die het opslokt een merkteken: Supermarkten? Ja. Hockey? Honkbal? Voetbal? Ja, ja, ja. T-shirts? Ja. Hoeden? Ja. Ondergoed? Ja. Scholen? Toiletten? Geschoren in kortgeknipt haar? Ja, ja, ja.
Omdat Nike de leiding had bij het merken van kleren, is het niet verbazend dat het bedrijf ook vooraan liep op weg naar de uiteindelijke grens van het merk: de huid. Niet alleen hebben tientallen werknemers van Nike het logo op hun kuiten laten tatoeëren, maar de tatoeëerwinkels in heel Noord-Amerika melden dat het Nike-vleugeltje hun populairste plaatje is geworden.
Mensen? Ja.
Uit No Logo, Naomi Klein
Om te beginnen, begin ik hier.

Liefste,
Wees welkom in mijn wereld! Welkom in mijn leven! Welkom in mijn zijn! Welkom in mijn bewust zijn! Bewustzijn.
Het is zoals ik op een dag tegen Adam zei; 'Eet, mijn liefste, eet!' 'Eet en wordt bewust'.
Wees welkom mijn liefste, welkom in je wereld, welkom in je leven, welkom in je zijn. Bewust zijn!
Uiteraard was ik niet echt de eerste mens. Althans, daar ga ik van uit.

Wanneer begin je bewust na te denken? Nadenken over het feit dat je bent?
7 jaar? 8 jaar? 9 jaar?
Ik lag in mijn bed.
Mijn moeder zat beneden op de bank. Voor de televisie.
Ik dacht aan haar. Aan mij moeder op de bank.
Aan dat ik steeds beter haar jukbeenderen voelde
wanneer ze me weltrusten kuste. Hoe dat me beangstigde.
Hoe ze rustig zat op de bank. Beneden. En dat ze
ooit net als ik in een bed had gelegen. Voor het eerst beseffend
dat ze steeds beter de jukbeenderen van mijn oma voelde.
Welkom in mijn bewustzijn.

Vroeger dacht ik (hoewel ik wist dat het onzin was)
dat mijn ouders en zus in monsters veranderden zodra ik in bed lag.
Daarna dacht ik (hoewel ik wist dat het waarschijnlijk onzin was)
dat ik misschien zwakzinnig was en dat ik overal voor spek en bonen mee mocht doen.
Toen dacht ik (hoewel ik wist dat het waarschijnlijk onzin was)
dat ik de grootste bofkont op aarde was. Mijn moeder is namelijk de liefste moeder, mijn vader de liefste vader, mijn zus de liefste zus.
Nu geloof ik (hoewel ik weet dat het onzin is)
in wat ik denk.
En ik heb jou, mijn liefste.

Ik zag een regenboog vandaag
Jij klaagde luid over het weer.

Ik zoek je mijn liefste. Je bent ongrijpbaar als licht.
Ik probeer jou te vatten. Te definieren. Net als het vaststellen van een enge ziekte.
Ik zal je proberen te vatten. Jouw zijn. Te vragen. Te onderzoeken. Te vertellen.

Ik mag hem bewonderen. Bekijken. Hij zegt niets maar draait voor me. Lokt me.
Hij is een nomade, gesluierd. Mijn liefde is gesluierd. Niet dat hij schuchter is,
of bang zijn gezicht te tonen. Hij is een vrouw, sexier met kleren dan zonder.
Hij kijkt. Hij is er. Hij is mij.

Ik zoek naar symptomen. Ik zoek naar hem. Soms verwacht ik hem te horen
schreeuwen om aandacht. Hij wil toch opgemerkt worden? Zie mij! Vind mij mooI!
Is dat niet wat hij denkt? Waarvan hij leeft? Eisend. Verlangend.
Hij schreeuwt niet omdat hij = mij. Opgemerkt te worden alleen en enkel door er
te zijn. Dat moet genoeg zjin. Van wie?
IK GIL!

Laat mijn liefde vallen. Op de koude tegels van de stoep, 5 etages naar beneden.

Hij breekt.
Hij lacht.
Hij is al weer boven.


Ik zal je vinden.
Twijfel en ik
We lopen hand in hand
Al zweterig lang
Soms knijpen
Hard en onverwacht
Elkaar knijpen

Twijfel en ik

8 oktober 2007
Intervieuw met Pedro Costa:
http://www.filmfestivalrotterdam.com/ned/interviews/pedro_costa.aspx
'Kritische reflectie impliceert geen afstandelijkheid, maar het assumeren van een unheimliche affiniteit, dat wil zeggen, van een affiniteit die men niet kan ontkennen, maar zich tegelijkertijd onttrekt aan elke positieve instemming.' Frank van de Veire

Als comateuze patienten aan een reanimeringsmachine

Het artikel van Frank van de Veire in Context K Actuele kunst 2004, samengevat in zijn en mijn woorden.

Om aan de esthetische ideologie, die de kunst zolang in zijn greep hield en houdt, te ontsnappen is het wellicht aangeraden het probleem van de voorstelling serieus te nemen. De gedachte hierbij is: kunst betreft steeds de voorstelling van de wereld.
Het gaat erom dat kunst het gegeven serieus neemt dat we altijd al voorstellingen hebben van de wereld. Dat we geboren in een wereld die reeds voorgesteld is.
Dus dat onze voorstellingen van de wereld hun oorsprong niet hebben in de mens maar uitwendig zijn. Dit neemt niet weg dat de mens aan die voorstellingen verbonden is, dat hij eraan gehecht is als aan zichzelf. De voorstellingen vormen immers de structuur waarmee de mens alles ervaart.
Als de mens zich ‘identificeert’ met een voorstelling, loopt hij eigenlijk zichzelf voorbij, uit een onvermogen (Van de Veire noemt dit een ‘gebrek-aan-zijn).
Dit zit als volgt (ik citeer Van de Veire naar de theorie van Lacan): ‘het subject ontstaat doordat het zich laat voorstellen door een betekenaar, maar in dit voorgesteld worden is het subject ook altijd even weg. Dit komt doordat een woord of beeld altijd wordt gegrist uit het anonieme netwerk van de onbepaalde ander.’
Als betekenaar meet je je dus een positie in die al veralgemeniseerd is. Je kunt niet je eigen positie bepalen, maar stapt in een al voorgestelde positie.

Kunst moet dus niet als in de esthetische ideologie zoeken naar de waarheid achter de voorstelling. Kunst moet tasten naar de realiteit van de voorstelling. Ze toont de voorstelling als voorstelling, als iets dat er is en zijn plaats grijpt.
Ze toont de voorstelling als iets wat aanwezig is en ons voorstelt, voor wij onszelf kunnen voorstellen. De voorstelling is niet iets dat ons bestaan bevestigt, maar iets waaraan wij zijn blootgesteld. De kunst probeert de voorstelling te ontmaskeren van de illusie die zij wekt een vertaling naar buiten toe te zijn van onze ervaringen van onszelf en de wereld. Kunst confronteert ons met die illusie, het bedrog dat de fundering vormt voor ons menszijn.
De kunst produceert dus niet zomaar voorstellingen, maar reflecteert op de verhouding van de ‘gebruiker’ (maker/consument) met de voorstelling.

Het feit dat (het probleem van) de voorstelling als thema (in de kunst) zo belangrijk is geworden, komt misschien doordat ze pas benoembaar is geworden met de opkomst van de mediamaatschappij die ons overspoeld met beelden en voorstellingen.
Critici hebben een dubbele mening over de invloed van de media.
Enerzijds stellen ze de voorstelling voor als een pseudo-realiteit, die ons wezen niet werkelijk raakt, anderzijds klinkt de waarschuwing dat die onwezelijkheid de mens toch van binnen uit kan aantasten. Kijk maar naar de invloed die mensen toekennen aan computergames bij ontspoorde in het rondschietende jongeren. Denk ook aan waarschuwingen voor de macht van de voorstelling in oude culturen en religies als het Christendom, Jodendom en de Islam.

Als individu kun je geen tegenwicht bieden tegen de media. Dat komt door de enorme hoeveelheid, de gecondenseerde vorm en de willekeurige collage-achtige combinaties. Je staat machteloos.
Anderzijds helpt de media ons. Als een soort gigantische machine is ze constant bezig in onze plaats de zaken voor te stellen. Ze maakt hap-klare brokken. Dat is wat Walter Benjamin noemt hun fantasmagorisch (magisch) vermogen.
Tussen media en mens bestaat dus een grote spanning, die van voorstellingen en het onvermogen zelf voor te stellen. Wellicht richt de kunst zich op deze spanning.
Ze reflecteert wat de media doen met de structuur waarmee wij dingen ervaren.
Zij wijst aan in wat voor een onwezenlijke positie de mens zich bevindt, door de totale ontvankelijkheid voor voorstellingen waar de media ons toe uitnodigen.
Onze voorstellingen die ons ‘opgelegd’ zijn door de media zijn gebaseerd op een leegte. Deze leegte bestaat uit de primaire ontvankelijkheid van de mens. De mens heeft een ontvankelijkheid, een fascinatie zonder interesse, intentie of gevoel. Voorstellingen fascineren omdat ze ons op deze leegte, ontvankelijkheid, aanspreken. Kunst vertegenwoordigt deze wezenloos getroffene die automatisch opgaat in het circuit van voorstellingen. De kunst moet niet de gedachte hebben dat ze ons hieruit kan of moet wakkerschudden. Ook moet zij niet proberen zich van de media te bevrijden om zogenaamd trouw te blijven aan de spranklende ontvankelijkheid van de mens.
Ze moet geen afstand nemen van de media, maar zich richten op de bevreemdende afstand die de media in onze ervaring oproepen. Ze kan het mechanisme van voorstellingsproductie van de media overnemen en zich met het medium identificeren. Zo kan de kunst het voorstelbare onvoorstelbaar maken, waar de media het tegenovergestelde doet. Onvoorstelbaar is de voorstelling zelf, het feit dat er een zichtbare, bespreekbare wereld is.
Door het automatisme waarop de mens voorstellingen voor waarheid aanneemt, lijkt alles mogelijk. Iedere tekort kan worden verklaard door dat iets nog niet voorgesteld is, maar in principe wel voorgesteld kan worden. Zo wordt alles dus geneutraliseerd, en het sublieme bestaat niet. Alles wordt eigenlijk betekenisloos. Ook hoor je in de media wel zelfspot op de media. Hiermee lijkt het of ze, en de toeschouwer, wel degelijk afstand (kunnen) nemen van hun voorstellingen. De mens voelt zich gerustgesteld kritisch. Maar in feite is dit allemaal niet echte kritiek.

De media slaan een nooit geziene kloof tussen voorstelling en ervaring. De kunst kan of moet deze kloof niet dichten, maar wel onthullen. Zij onthullen ons hoe abstract die voorstellingen zijn waar wij van leven. Die kritische reflectie impliceert geen afstandelijkheid, maar een unheimliche affiniteit, een affiniteit die men niet kan ontkennen, maar die geen enkele positieve instemming krijgt.

Ideeën

Voor mijn scriptie ga ik de wereld rond mijn werk bekijken, bestuderen en beschrijven. Ik bouw als het ware een netwerk rond mijzelf, waarin ik mezelf kan herkennen, waar ik inspiratie vind en waar ik door word uitgedaagd.
'Keuzevrijheid' wordt hiervoor de werktitel. Keuzevrijheid omdat dat hetgeen is waar ik me zo overdreven bewust van ben. Misschien gaat zelfs mijn werk daar wel over: de spanning tussen het over geven aan en het verzet.
Ook kan 'keuzevrijheid' letterlijk vorm krijgen in de scriptie. Niet een verhaal dat je van voor naar achter hoeft te lezen. Meer een reis met verschillende mogelijkheden. Het lijkt mij een spannend idee om de scriptie op een andere manier vorm te geven dan van a tot z. Een inspiratie hierbij is het boekje 'Duizend Dingen Achter Deuren' van Joke van Leeuwen, dat ik denk ik heb gelezen op mijn 7e ofzo.
Het zou bijvooreeld wel tof zijn om een DVD onderdeel te laten zijn van de scriptie met daarop allerlei beeldmateriaal. In de scriptie kan ik dan verwijzen naar die DVD, maar ik kan ook verwijzen naar de reële omgeving van de lezer. Bijvoorbeeld: Doe de dichtstbijzijnde lamp aan of uit.
Natuurlijk naar aanleiding van de tekst in de scriptie, niet zomaar een opdrachtje.
Ik zou zelfs voorwerpen kunnen 'leveren' waar de lezer dingen mee moet doen. Maar misschien gaat dat wel te ver. Ik vind het in ieder geval wel een interessant idee om de lezer op een of andere manier actief te betrekken bij mijn verhaal en hem/haar direct aan te spreken. Het verhaal komt zo meer tot leven en komt los van het 'boek'.

Scriptieonderwerpen

LOVE LIGHT LOVE
Over de aantrekkingskracht van licht. Ieder mens voelt zich aangetrokken tot licht.
Licht bepaald alles. Licht fascineert. Duister fascineert. Kaarsjes, kerstbomen, vuurwerk, skylines, vuurvliegjes, alles wat glinstert, tv, bioscopen, drive-ins, verlichte ramen, flats… Zelf zou ik ‘later’ mijn tuin willen volleggen met glitterasfalt. Licht betoverd mensen. Natuurlijk, zonder licht geen leven, blablabla. Maar ik bedoel het niet zo semi-filosofisch. Het gaat mij om die pure, oncontroleerbare aantrekkingskracht. Voor mensen zijn lichtjes wat bloemen voor bijtjes zijn. We zijn een mot bij een spaarlamp in de nacht. Pats.
Hoe komt dit en hoe zie je dat terug / kun je dat gebruiken in de beeldende kunst?
Culturele / sociologische aspecten van kracht van licht voor mensen. Historische / biologische aspecten van de kracht van licht voor mensen.
FASCINEREND!
Waarom zijn mensen geneigd tegen andere mensen op te kijken? Waar komt verafgoding vandaan? Idolen? Waarom zoeken mensen altijd naar ‘beter dan zichzelf’? Mooier? Groener?
Waar geloven mensen in? Wat zijn massale fascinaties?
Moet je hier als kunstenaar op inspelen? Moet je er misbruik van maken? (tautologie)

ARTIFICIAL LIFE / LOOK DADDY, I AM AN ARTIST!
Wat is de plek van de kunstenaar in onze samenleving? Wat betekent het om kunstenaar te zijn? Houdt de kunst alleen zichzelf in stand? Hoe staat het met het geloof in de kunst? Een zoektocht naar de hogere waarden in het leven. Naar de ware kunstenaar?
Evt. te gebruiken:
De zeven deugden:
1. Prudentia (Voorzichtigheid, verstandigheid, wijsheid)
2. Iustitia (Rechtvaardigheid, rechtgeschapenheid)
3. Temperantia (Gematigdheid, matigheid, zelfbeheersing)
4. Fortitudo (Moed, sterkte)
5. Fides (Geloof)
6. Spes (Hoop)
7. Caritas (Naastenliefde, liefde)

DO YOU SEE WHAT I SEE
Communicatie van beeld. Hoe duidelijk moeten de bedoelingen van de kunstenaar zijn in het werk? Wat communiceert wel en niet, voor wie…
ALLUSIE
Illusie – Anti-illusie
Wat bevat meer waarheid? Waar moet ik als kunstenaar naar streven? Illusie wekken of illusies kapot maken? Waar sta ik?

SCREENLESS / OFF SCREEN
Over letterlijk grensoverschrijdende videokunst. Hoe manifesteert videobeeld buiten het doek of het scherm?
NO LOOPS
Over de tijdspanne in videokunst. Waarom lijkt een verhaal met ontwikkeling in de tijd (narratief verhaal) ‘not done’ in de videokunst? Door wie is het wel gedaan? Hoe onderscheidt videokunst zich dan nog van de ‘normale’ film? Kun je een narratieve kunstfilm maken? Wat is de definitie van een ‘kunstfilm’?


Mijn geliefde

Ik heb mijn werk van de afgelopen paar jaar eens naast elkaar gelegd. En ik zie iets.
In de meeste dingen zie ik iets. Onder het oppervlak.
Net als wanneer je in stilte erg verliefd bent. Je ziet diegene plots terug in een vreemde.
Ik zie mijn geliefde terug in mijn werk. Mijn geliefde leeft, maar hij wil me niet aankijken.
Toch weet ik dat hij er is.

Symptomen – net als het vaststellen van een enge ziekte
Ik kan mijn geliefde alleen proberen te vangen door naar de symptomen te kijken.
Hij hult zich in licht. Tijdelijk licht, kunst licht, toevallig licht, vol licht, zacht licht, helder licht, klein licht… Licht is het mooiste dat er is. Doe het maar eens uit.


Klik – Klak. Zien – Niet zien.

Licht bepaald alles. Licht fascineert. Duister fascineert. Daar gaan we, daar komt ons gevoelig punt: kaarsjes, kerstbomen, vuurwerk, skylines, vuurvliegjes, alles wat glinstert, tv, bioscopen, drive-ins, verlichte ramen, flats… Ik wil mijn tuin later volleggen met glitter-asfalt.
Licht betoverd mensen. Natuurlijk, zonder licht geen leven, blablabla. Ik heb niet zo'n semi-filosofische bedoeling met wat ik zeg. Het gaat mij om die pure aantrekkingskracht.
Voor mensen zijn lichtjes wat bloemen voor bijtjes zijn. We zijn een mot bij een spaarlamp in de nacht. Pats.
Klik – Klak. Alles - Niets.

Ik ben een mens, ik houd van licht. Ik hou van het zichtbare licht. De lichtbron. De tl, de gloeilamp, de spaarlamp. Je kijkt in het licht.

Klik – Klak. Licht – Lamp.

Ik mag hem bewonderen. Bekijken. Hij zegt niks maar draait voor me. Lokt me.
Hij is een nomade, gesluierd. Mijn liefde is gesluierd. Hij weigert zijn sluier af te doen. Een tipje op te lichten. Niet dat hij schuchter is. Of bang zijn gezicht te laten zien. Hij is als een vrouw, sexier met kleren dan zonder.
Maar hij is aanwezig. Hij kijkt. Hij is er. Hij is mij.
Toont aan de oppervlakte wat zich diep in hem bevindt. In mij.
Soms verwacht ik van hem, dat hij zal schreeuwen om aandacht wanneer hij niet gezien wordt.
Waarom schreeuwt hij niet om aandacht? Hij wil toch opgemerkt worden?
Zie mij! Vind mij mooi! Houd van mij! Is dat niet wat alle mensen denken? Is dat niet waar we van leven? Verlangend. Eisend.
Hij schreeuwt niet omdat hij = mij. Opgemerkt worden alleen en enkel door er te zijn. Dat moet genoeg zijn. Waarom eigenlijk?
IK GIL!
Laat mijn geliefde vallen.
Op de koude tegels van de stoep, 5 etages naar beneden.

Hij breekt.
Hij lacht.

Hij is alweer boven.